Skip to content

Het credo van KONNECT luidt: experimenteren om te leren. We kijken mee met samenwerkingen tussen mkb en onderwijs in het Noorden om te zien wat er goed gaat en wat er beter kan. Naast onze eigen experimenten, nemen we ook een kijkje ‘buiten de deur’, bij andere samenwerkingsprojecten uit de regio. Tegen welke uitdagingen lopen zij aan en welke wijze lessen, tips en adviezen hebben zij voor ons? Dit keer spraken we met Michaela Zwaan van het project Gas 2.0 van het Energy College.

Waar ging het project Gas 2.0 over?

“Gas 2.0 was een programma in het kader van het regionaal investeringsfonds mbo: een subsidieregeling voor publiek-private samenwerkingen om de samenwerking tussen scholen, de publieke sector en het bedrijfsleven te stimuleren. Het project ging in 2018 van start en onze pijlen waren gericht op de vernieuwing van het technisch mbo-onderwijs voor de energietransitie in Noord-Nederland. Tot juli 2022 hebben we hieraan gewerkt via projecten, onderzoek, kennisdeling en samenwerking. Het project was een initiatief van de (toen nog) zeven mbo-instellingen, New Energy Coalition en 45 regionale bedrijven, met ondersteuning van onder meer de drie noordelijke provincies en een aantal gemeenten. In de loop van het project groeide het aantal actief betrokken bedrijven door, met op het eind zelfs 67 bedrijven.”

Hoe kijk je terug op dit project? Wat waren de uitdagingen?

“Om te beginnen, was Gas 2.0. een groot project qua aantal projectpartners en de regionale schaal. De aansturing gebeurde eerst centraal, maar het bleek lastig om op die manier het benodigde draagvlak en eigenaarschap bij scholen en bedrijven in de regio’s te creëren. Ook speelde mee dat de betrokkenen van de verschillende scholen elkaar op dat moment nog onvoldoende kenden. Op zich niet vreemd, want docenten hebben vooral contacten bij bedrijven en andere scholen in hun eigen regio. Al met al bleek de afstand in het begin letterlijk te groot.”

Die grote omvang en de afstand binnen het project klinken inderdaad lastig. Hoe zijn jullie daarmee omgegaan?

“Het plan was aanvankelijk om werkgroepen te vormen van docenten uit de drie provincies, dus provincie-overstijgend, en gericht op bepaalde thema’s. Maar om activiteiten succesvol en met energie op te pakken, moeten mensen elkaar kennen — dat is echt iets waar je in moet investeren. We hadden de pech dat de coronapandemie toen net uitbrak en alle ontmoetingen online plaatsvonden, terwijl de basis nog onvoldoende stevig was. Ik zou zeggen dat het ‘elkaar kennen’ een enorme factor is bij het al dan niet slagen van een project. Dat kon je ook goed zien bij Gas 2.0, want naarmate het project vorderde, leerden mensen elkaar beter kennen en toen ging het samenwerken gewoon veel gemakkelijker.”

“Halverwege het project hebben we de centrale aansturing losgelaten en de verantwoordelijkheid in de regio’s zelf neergelegd, dus de regiodirecteuren van alle roc’s uit één provincie kregen het eigenaarschap van de activiteiten binnen hun provincie. Dat heeft enorm geholpen. Je ziet dit vaker bij dergelijke projecten, dat het werkt om het eigenaarschap zo dicht mogelijk in de eigen omgeving te leggen van mensen.”

Wat zou jij verder omschrijven als de knelpunten van het project?

Het project heeft een vertraagde start gehad. Enkele sleutelfiguren, die van het begin af aan betrokken waren, zijn in de loop van de tijd andere dingen gaan doen. Continuïteit is een belangrijke succesfactor, dat zie je bij veel projecten. Dat betekent ook dat dingen goed gedocumenteerd moeten zijn, zeker bij dit soort subsidieprojecten van vier of vijf jaar.”

“Ook zorgden personeelstekorten en de maatregelen en lockdowns in de coronaperiode voor een verhoogde werkdruk. Zeker in die periode ging vrijwel alle aandacht logischerwijs uit naar de kerntaken — in het geval van een docent het geven van onderwijs en begeleiding aan studenten.

Was er nog een ander knelpunt waar jullie bij Gas 2.0 tegenaan liepen?

“Niet per se een knelpunt, maar wat ik wel als aandachtspunt zou willen noemen: Gas 2.0 was een project van vier jaar, met een aanlooptijd van ongeveer een half jaar als je de aanvraag meerekent. In vier jaar kan de wereld heel erg veranderen, dat zie je bij de energietransitie heel goed. In de ontwikkeling van het project zijn bijvoorbeeld een aantal thema’s rond duurzame energie geformuleerd: waterstof, energiebesparing & duurzaamheid, biogas/groengas, power to gas en geothermie. Gaandeweg zijn de vijf vooraf bepaalde thema’s teruggebracht naar twee, namelijk waterstof en energiebesparing & duurzaamheid. Dit waren de thema’s die zich het snelst bleken te ontwikkelen en waar de meeste vraag naar was binnen bedrijven, onderwijs en maatschappelijk gezien. In een project moet je flexibel kunnen meebewegen met de ontwikkelingen in het veld en in je omgeving, daar moet je op verdacht zijn.”

En wat waren de lessons learned van Gas 2.0?

“Het was in elk geval een heel ambitieus en omvangrijk project, als je kijkt naar het aantal projectpartners: zeven mbo-instellingen zijn ermee begonnen en uiteindelijk waren er bijna 70 bedrijven die meededen, en dan in een groot gebied — heel Noord-Nederland, dus drie verschillende provincies. Ondanks alle uitdagingen is Gas 2.0 door de inzet van alle betrokkenen toch wel heel succesvol afgerond en heeft het veel kennis en (onderwijs)producten opgeleverd. Terugkijkend zijn twee belangrijke lessen volgens mij: zorg aan de voorkant al voor commitment en draagvlak bij de docenten en de teammanagers binnen de scholen, en houd daar aandacht voor. Dat betekent heel veel communiceren, mensen met elkaar in contact brengen, uitleggen waarom je dingen doet, dat is heel belangrijk. Dat geldt natuurlijk ook voor alle andere projectpartners. In het verlengde daarvan: houd het organiseerbaar en uitvoerbaar. Bedenk vooraf welke organisatievorm bij een specifiek project past en welk aansturingsmodel daarbij hoort. Wat doe je centraal, wat doe je decentraal? En hoe richt je een programma ook geografisch gezien goed in, als je met verschillende regio’s in een groot gebied werkt?”

Heb je misschien nog adviezen voor andere samenwerkingsprojecten?

“Een mooi voorbeeld van pragmatische samenwerking vind ik dat één van de roc’s uit het project duo’s onderwijs-bedrijfsleven had samengesteld. Deze duo’s, bestaande uit een docent en een mkb’er, bedachten en organiseerden samen projecten voor de studenten. De docent zag erop toe dat het project binnen het onderwijsprogramma paste en leerzaam was voor studenten, en de mkb’er wist als geen ander welke ontwikkelingen er speelden in zijn werkveld en waar behoefte aan was. Dat werkte heel goed en er ontstonden mooie opdrachten uit. Mijn ervaring is dat kleinere werkgroepen sneller tot resultaten komen, omdat het gemakkelijker is om contact te hebben met elkaar.”

“Wat ook van belang is voor een project: investeer in het creëren van een ‘wij doen dit samen’-gevoel. Dat doe je door een omgeving te faciliteren waarin een relatie kan ontstaan tussen mensen, zonder drempels om elkaar op te zoeken. Vooral in het begin is het belangrijk dat mensen vaak fysiek samenkomen, en daarna pas online. Wat dan ook belangrijk is: geef de kaders helder aan om te voorkomen dat mensen gaan zwemmen. Bespreek met elkaar welke producten en resultaten je samen gaat opleveren en wat daarvoor nodig is. Houd tijdens het project met elkaar vinger aan de pols om te kijken of je nog steeds op de goede weg zit of dat je misschien een afslag moet nemen. En vertrouw erop dat er iets moois uit zal komen.”